Kortdurende huurovereenkomst of huurbescherming
Met de in juli 2016 in werking getreden Wet Doorstroming Huurmarkt is de mogelijkheid geïntroduceerd voor de tijdelijke verhuur van woonruimte. De mogelijkheid en de voorwaarden van een zogeheten kortdurende huurovereenkomst voor bepaalde tijd zijn geregeld in artikel 7:271 BW. In de praktijk is er geregeld onduidelijkheid over de vraag of er een kortdurende huurovereenkomst is gesloten dan wel een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een recente uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam geeft daar een goed voorbeeld van.
De Wet Doorstroming Huurmarkt
Op grond van artikel 7:271 BW mag de looptijd van een kortlopende huurovereenkomst ten aanzien van zelfstandige woonruimte maximaal twee jaar en voor onzelfstandige woonruimte vijf jaar zijn. De huurovereenkomst eindigt enkel van rechtswege, indien de verhuurder het einde van de huurovereenkomst tijdig, dat wil zeggen maximaal drie maanden en minimaal een maand voor de overeengekomen einddatum heeft aangezegd. Huurder kan op grond van artikel 7:271 BW maandelijks tussentijds opzeggen.
Onduidelijkheid in de praktijk
Zoals gezegd, bestaat er in de praktijk regelmatig onduidelijkheid over wat voor een huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder is gesloten. Het antwoord op deze vraag is zeer belangrijk, omdat een huurder in het geval een huurovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten aanspraak op huurbescherming kan doen.
Zo hadden partijen in een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam een huurovereenkomst gesloten voor de duur van achttien maanden. De huurperiode zou ingaan op 15 juni 2017 en zou eindigen op 15 december 2018. Daarbij waren partijen overeengekomen dat partijen de huurovereenkomst niet tussentijds konden opzeggen.
De verhuurder zegde, in de veronderstelling dat hij een kortdurende huurovereenkomst had gesloten, op 7 november 2018 het einde van de huurovereenkomst tegen 15 december 2018 aan. De huurster was echter van mening dat er geen sprake was van een kortdurende huurovereenkomst, maar juist van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een minimum huurperiode van achttien maanden. Volgens de huurder loopt de huurovereenkomst na afloop van de eerste achttien maanden voor onbepaalde tijd door.
De verhuurder startte daarop een procedure bij de rechtbank Amsterdam, waarin hij ontruiming van de woning vorderde.
Overwegingen van de kantonrechter
De kantonrechter oordeelde echter dat er sprake was van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd en dat huurder derhalve aanspraak kon doen op huurbescherming. De opzegging is derhalve niet geldig en de vordering tot ontruiming wordt afgewezen.
De kantonrechter overweegt dat bij de beoordeling of partijen een tijdelijke huurovereenkomst hebben gesloten of dat een “gewone” huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met een minimumduur zijn overeengekomen tot uitgangspunt wordt genomen dat huurster als consument als zwakkere partij moet worden gekenschetst en verhuurder, als professionele partij moet worden aangemerkt. Verder wordt door de kantonrechter in aanmerking genomen dat verhuurder de huurovereenkomst heeft opgesteld en dat gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden dat huurster daar op enigerlei wijze invloed op heeft gehad. Eventuele onduidelijkheden dienen, volgens de kantonrechter, dan ook voor risico van verhuurder te blijven. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat het bij de introductie van de mogelijkheid van de tijdelijke huurovereenkomst volgens de wetgever de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd de norm zou blijven, zodat bij geval van onduidelijkheid een uitleg die recht doet aan de bescherming van de zwakkere partij heeft te gelden.
De bewoordingen van de schriftelijke huurovereenkomst bieden volgens de kantonrechter ook geen voldoende aanknopingspunten dat huurster de door verhuurder voorgestane uitleg van de huurovereenkomst redelijkerwijs had mogen verwachten. Het model dat verhuurder heeft gebruikt is die voor een gebruikelijke huurovereenkomst voor onbepaalde tijd en nergens wordt specifiek verwezen naar de tijdelijkheid ervan. In de huurovereenkomst wordt bovendien verwezen naar de algemene bepalingen huurovereenkomst uit 2003, toen de mogelijkheid van een tijdelijke huurovereenkomst nog niet bestond. Verder geldt, zoals terecht door huurder is opgemerkt, dat in artikel 3.1 is opgenomen dat de huurovereenkomst doorloopt indien niet wordt opgezegd, welke formulering niet direct een aanwijzing biedt voor de huurovereenkomst voor tijdelijke duur. Ook het gegeven dat de huurovereenkomst niet tussentijds opzegbaar was gedurende de periode tot 15 december 2018, biedt volgens de kantonrechter, een belangrijke aanwijzing dat geen tijdelijke huurovereenkomst is overeengekomen.
Conclusie
Bovenstaande uitspraak maakt duidelijk dat een goed onderscheid tussen een kortlopende huurovereenkomst, die gericht is op een maximale huurperiode, en de huurovereenkomst van onbepaalde met een eerste bepaalde termijn, die is gericht op een minimale huurperiode, is van groot belang is.
Het is bij het opstellen van een huurovereenkomst dan ook essentieel dat expliciet wordt aangegeven dat er sprake is van een kortdurende huurovereenkomst op grond van artikel 7:271 lid 1 BW of dat er sprake is van een huurovereenkomst van onbepaalde tijd.
Daarbij doet de verhuurder die een kortdurende huurovereenkomst wil sluiten er verstandig aan de mogelijkheid voor huurder om maandelijks tussentijds op te zeggen expliciet in de overeenkomst op te nemen. Immers, indien de overeenkomst tussentijdse opzegging uitsluit, wordt dat, blijkens bovenstaande uitspraak gezien als een belangrijke indicatie dat er sprake is van een overeenkomst van onbepaalde tijd.
Heeft u naar aanleiding van deze blog nog vragen, dan kunt u contact opnemen met Frank Wijnveld of Jan Rube op 020 3032489 of per e-mail op info@rubewijnveld.nl.