Aflevering 8 (seizoen 2): De evenredige woningsluiting

In dit blog worden twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State besproken over woningsluitingen op last van de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet. De eerste uitspraak betreft het besluit van de burgemeester van Leeuwarden tot sluiting van een woning. De tweede uitspraak betreft het besluit van de burgemeester van Heerlen tot de sluiting van een woning. Deze uitspraken geven een goed beeld van hoe de bestuursrechter, na de zogeheten Harderwijk-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, een besluit tot woningsluiting toetst aan het evenredigheidsbeginsel.

Ten aanzien van de woningsluiting in Heerlen overweegt de Afdeling dat de sluiting van de woning en de gevolgen daarvan voor de bewoonster niet evenredig zijn met het doel dat met de sluitingsbevoegdheid wordt gediend. De gevolgen van de sluiting van de woning in Leeuwarden waren voor de bewoner niet onevenredig. In die zaak blijft het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning in stand.

De feiten Heerlen

In de woning in Heerlen is door de politie een aanzienlijke hoeveelheid soft- en harddrugs aangetroffen. De drugs zijn gevonden tijdens de aanhouding van de meerderjarige zoon van de bewoonster. De zoon was verdachte in een onderzoek die niet zag op de woning. Er waren ten aanzien van de woning geen klachten van omwonenden of berichten omtrent de verkoop van drugs vanuit de woning bekend. Daarbij is nog van belang dat de woning is gelegen in een kwetsbare wijk.

De burgemeester van Heerlen heeft naar aanleiding van de in de woning aangetroffen soft- en harddrugs besloten de woning te sluiten voor een periode van twaalf maanden. In beroep heeft de rechtbank de duur van de sluiting teruggebracht naar zes maanden, omdat de noodzaak voor een sluitingsduur van twaalf maanden ontbrak.

De feiten Leeuwarden

De burgemeester van Leeuwarden heeft een besluit genomen tot sluiting van een woning voor de duur van drie maanden vanwege handel in drugs vanuit de woning. Aanleiding voor de doorzoeking van de woning waren onder meer verklaringen van afnemers van de bewoner en afgeluisterde telefoongespreken. Bij de doorzoeking van de woning zijn naast soft- en harddrugs ook drugsgerelateerde zaken aangetroffen, zoals verpakkingsmateriaal en een weegschaal met sporen van cocaïne.

Beoordeling noodzakelijkheid en evenredigheid van de sluitingen

Het evenredigheidsbeginsel is gecodificeerd in artikel 3:4, tweede lid Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het evenredigheidsbeginsel mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Het is overigens goed om te onthouden dat het evenredigheidsbeginsel niet enkel van toepassing bij sluitingen van woningen op grond van de Opiumwet, maar bijvoorbeeld ook op het opleggen van een last onder dwangsom of het intrekken van een begunstigende beschikking.

Voordat aan de beoordeling van de evenredigheid van een maatregel wordt toegekomen, moet worden beoordeeld of een maatregel noodzakelijk is.

Noodzakelijkheid sluiting Leeuwarden

De Afdeling overweegt dat de sluiting van de woning in Leeuwarden noodzakelijk is, omdat het op grond van de aangetroffen drugsgerelateerde goederen, de verklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken, aannemelijk is dat vanuit de woning drugs werden verhandeld. Verder heeft de bewoner antecedenten op het gebied van de Opiumwet en is een woning waar hij toen verbleef gesloten op last van de burgemeester. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat is de sluiting van de woning noodzakelijk, aldus de Afdeling.

Noodzakelijkheid sluiting woning Heerlen

Ondanks dat er ten aanzien van de woning geen sprake was van overlast en er geen signalen bekend waren dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld, concludeert de Afdeling dat sluiting van de woning noodzakelijk is.

De Afdeling overweegt dat voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de “loop” naar het pand eruit gehaald.

Het doel daarvan is het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van omwonenden of het aantreffen van drugsgerelateerde goederen zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal.

Slaagt de burgemeester er niet of onvoldoende in om aannemelijk te maken dat vanuit het pand drugs worden verhandeld, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord.

In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als naast aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, ook andere omstandigheden ontbreken die bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.

De Afdeling concludeert dat het niet aannemelijk is dat vanuit de woning drugs werden verhandeld. Desondanks acht de Afdeling sluiting van de woning noodzakelijk. De Afdeling overweegt dat in de woning een flinke hoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de woning is gelegen in een kwetsbare wijk. In dat kader verwijst de Afdeling naar het feit dat er in een straal van een kilometer van de woning, vijftienmaal een bestuurlijke maatregel is opgelegd in verband met drugs.

In zo’n wijk is, volgens de Afdeling de signaalfunctie die uitgaat van een sluiting extra belangrijk. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester een sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten.

De beoordeling van de evenwichtigheid van de sluiting in Leeuwarden

De bewoner voert tegen de sluiting aan dat deze niet evenwichtig is omdat hij noodgedwongen de woning heeft moeten verlaten, op zoek moest naar vervangende woonruimte en dat hij op een zwarte lijst voor sociale huurwoningen is geplaatst.

Indien sprake is van een noodzaak tot sluiting, moet worden beoordeeld of de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner opwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is volgens de Afdeling niet per definitie onevenwichtig.

Ten aanzien van hetgeen de bewoner naar voren heeft gebracht overweegt de Afdeling dat de omstandigheden die hij heeft aangevoerd niet maken dat sluiting voor drie maanden volgens het uitgangspunt van het beleid niet evenwichtig is. Het gedwongen moeten verlaten van de woning, het moeten zoeken naar vervangende woonruimte en de door de verhuurder daaraan verbonden uitsluiting voor een sociale huurwoning, leiden in dit geval niet tot het oordeel dat de sluiting onevenwichtig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid.

De bewoner valt volgens de Afdeling bovendien een verwijt te maken. Hij kon voorzien welke consequenties de burgemeester en de woningbouwvereniging aan de door hem gepleegde overtreding van de Opiumwet zouden verbinden.

Verder acht de Afdeling nog van belang dat hij alleen in de woning woonde en daardoor geen andere bewoners getroffen door de last tot sluiting. Daarbij is al eerder een woning van hem op grond van de Opiumwet gesloten. Daarnaast is niet gebleken dat bewoner een bijzondere binding met de woning had. Verder heeft de bewoner niet aannemelijk gemaakt dat hij na het verlies van de woning nergens kon worden opgevangen. De Afdeling concludeert daarom dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is.

De beoordeling van de evenwichtigheid van de sluiting in Heerlen

De bewoonster stelt dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is, omdat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Zij wist niet dat er verdovende middelen in de woning aanwezig waren. Haar zoon heeft de drugs volgens zijn verklaring kort voor de inval in het keukenkastje en in zijn eigen kamer verstopt en verblijft normaal gesproken niet bij haar in huis en staat er ook niet ingeschreven. Verder stelt de bewoonster dat de sluiting niet evenwichtig is door haar persoonlijke en financiële omstandigheden.

De Afdeling overweegt, in tegenstelling tot de sluiting van de woning in Leeuwarden, dat de sluiting van de woning onder de gegeven omstandigheden niet evenredig is. Daarbij is volgens de Afdeling het volgende van belang.

Uit de door de bewoonster van de woning overlegde stukken blijkt dat zij een geïsoleerd bestaan leidt en dat zij zich alleen veilig voelt in haar eigen huis en zij weinig contact heeft met anderen. Zij heeft mentale klachten zoals stress, spanning, hartkloppingen, paniekaanvallen en agorafobie. Voor deze klachten is zij door de huisarts doorverwezen naar de praktijkondersteuner en gebruikt zij oxazepam. De bewoonster is aldus psychisch zeer kwetsbaar en dit betwist de burgemeester niet.

Deze kwetsbaarheid heeft volgens de Afdeling tot gevolg dat de aanwezigheid van drugs in de woning haar slechts in beperkte mate kan worden verweten. Die kwetsbaarheid brengt tevens mee dat haar draagkracht voor het omgaan met de gevolgen van het tijdelijk moeten verlaten van de woning tijdens de sluiting beperkt is. Die gevolgen zijn gelegen in het mogelijk niet meer kunnen terugkeren in de woning omdat de woningbouwvereniging de huurovereenkomst opzegt en de plaatsing op de zwarte lijst. Naast haar psychische kwetsbaarheid heeft de bewoonster met stukken onderbouwd dat zij beperkte financiële mogelijkheden heeft en dat zij onder bewind staat.

In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat de eventuele plaatsing op een zwarte lijst een omstandigheid is, waar de burgemeester minder of geen waarde aan hoeft te hechten. De Afdeling volgt de redenering van de rechtbank, gezien het voorstaande, dan ook niet.

De burgemeester voerde ten aanzien van de gevolgen voor bewoonster van de sluiting van de woning nog aan dat wel altijd alles in het werk wordt gesteld om te voorkomen dat personen zoals de bewoonster op straat komen te staan, bijvoorbeeld door het inroepen van het expertiseteam dat dan kan meekijken naar een woonoplossing.

De Afdeling overweegt dat de burgemeester echter niet duidelijk heeft gemaakt wat dit in deze concrete situatie voor de bewoonster betekent. Een eventuele (tijdelijke) opvang die het expertiseteam voor haar zou kunnen regelen, is gezien de kwetsbare situatie van de bewoonster te onzeker, aldus de Afdeling. De sluiting van de woning is noodzakelijk, maar de gevolgen van de sluiting staan niet in verhouding met het te dienen doel. De Afdeling vernietigt daarom het besluit van de burgemeester van Heerlen.

Conclusie

De besproken uitspraken maken duidelijk dat de Afdeling sinds de Harderwijk-uitspraak, besluiten tot het sluiten van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet strenger toetst aan het evenredigheidsbeginsel.

De sluiting van een woning na de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs is in beginsel noodzakelijk als de woning in een kwetsbaar gebied staat. In dat kader valt op dat de Afdeling, ook als vanuit de woning niet wordt gehandeld in drugs, belang hecht aan de signaalfunctie van een woningsluiting in een kwetsbare wijk.

Vervolgens is het in een dergelijk geval aan de bewoner in kwestie om omstandigheden aan te voeren, waaruit blijkt dat de sluiting van de woning onevenredig is.

De concrete omstandigheden van het geval, zoals verwijtbaarheid en de gevolgen die een woningsluiting met zich meebrengt, zijn omstandigheden die een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van de vraag of een woningsluiting evenredig is te achten.

In beide uitspraken komt goed naar voren dat de persoonlijke omstandigheden waarop door de bewoner een beroep wordt gedaan, niet enkel moeten worden gesteld, maar ook goed moeten worden onderbouwd met bewijsmiddelen. Zo heeft in de Heerlense zaak de bewoonster haar geestelijke kwetsbaarheid goed onderbouwd met stukken. Daarentegen kon de burgemeester zijn standpunt, dat er voor opvang zou worden gezorgd, niet met concrete informatie onderbouwen.

Bij een sluiting van een woning waar de bewoner een kwetsbaar persoon is, zal de burgemeester deugdelijk moeten onderbouwen welke concrete maatregelen er worden genomen om de onevenredige gevolgen van de sluiting te ondervangen. Kan een burgemeester dat niet, dan zal een woningsluiting al snel in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel.

Heeft u vragen over de evenredigheidstoets of woning- of bedrijfssluiting? Neem dan contact met ons op via info@rubewijnveld.nl of 0203032489.