Met de ontwikkeling naar steeds grotere supermarkten wint het concept van een slijterij in een supermarkt ook aan populariteit. De regelgeving voor dit concept is echter niet altijd duidelijk. Zo is er discussie over de vraag of de binnen een slijterij verplicht aanwezige leidinggevende ook de leidinggevende van de supermarkt mag zijn en zich in de supermarkt mag bevinden.
Op grond van artikel 24 lid 1 Drank- en horecawet (hierna: “DHW”) is het namelijk verboden een slijterij voor het publiek geopend te houden indien er geen leidinggevende binnen de inrichting aanwezig is, die vermeld staat op de bijlage bij de slijtvergunning. De vraag is of “de inrichting” waar de slijtvergunning op ziet enkel wordt gevormd door de slijterij, of door de slijterij en de supermarkt tezamen. Indien dat laatste het geval zou zijn, wordt ook aan bovengenoemde aanwezigheidsverplichting voldaan als de leidinggevende in de supermarkt (en dus niet in de slijterij zelf) aanwezig is. De beantwoording van deze vraag was onderdeel van een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2015:4940).
De zaak ziet op een supermarkt in Sint-Oedenrode. In de desbetreffende supermarkt is tevens een slijterij gevestigd in een aparte ruimte. Ten aanzien van de slijterij heeft de vereniging SlijtersUnie (hierna: “Vereniging”), een belangenvereniging voor exploitanten van slijterijen, een verzoek om handhaving ingediend bij de burgemeester van Sint-Oedenrode, omdat volgens de Vereniging de desbetreffende slijterij in strijd met artikel 24 lid 1 DHW geopend is op momenten dat geen leidinggevende aanwezig is in de aparte ruimte waar het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend binnen de supermarkt.
De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat de supermarkt inclusief de slijterij is aan te merken als inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid DHW. Hierdoor is volgens de burgemeester een leidinggevende aanwezig ongeacht of deze zich bevindt in de supermarkt of de slijterslokaliteit. Het handhavingsverzoek is daarom door de burgemeester afgewezen.
De rechtbank deelt het standpunt van de burgemeester echter niet. Volgens rechtbank omvat de inrichting waar de slijtvergunning op ziet naar de letter van de wet de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Zowel de Vereniging als de burgemeester zijn het erover eens dat de activiteiten van het slijtersbedrijf in de slijterij met een oppervlakte van 32 m² wordt uitgeoefend. De slijtlokaliteit valt daarom volgens de rechtbank samen met de inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, zoals artikel 1 lid 1 DHW bepaalt. De supermarkt maakt geen onderdeel uit van de inrichting, maar dient volgens de rechtbank te worden beschouwd als een andere besloten ruimte waarvan de slijtlokaliteit in dit geval deel uitmaakt. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de slijtvergunning zelf, die uitsluitend geldt voor de slijterij met een oppervlakte van 32 m².
Volgens de rechtbank heeft de burgemeester zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet alleen de slijterij, maar ook de supermarkt tot de inrichting behoort. De rechtbank overweegt voorts dat het tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat burgemeesters van verschillende gemeenten, net als de burgemeester van Sint Oedenrode, principieel anders denken over de uitleg van de DHW die in deze uitspraak aan de orde is. De rechtbank verwacht daarom ook dat er hoger beroep ingesteld wordt tegen de uitspraak, zodat de hoogste rechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Afdeling”), een principieel eindoordeel over deze kwestie kan geven.
Rube & Wijnveld Advocaten blijft deze zaak volgen en zal te zijner tijd de uitkomst van de Afdeling hier bespreken. Indien u nog vragen heeft over Drank- en horecawetvergunningen kunt u contact met ons opnemen op info@rubewijnveld.nl of 020 303 2489.